Johannes 10, 31-42

31In die tijd raapten de Joden stenen op om Jezus te stenigen. 3232Maar Jezus zei hun: “Ik heb voor uw ogen veel goede werken verricht die uit de Vader voortkomen; om welk van die werken wilt gij Mij stenigen?” 3333De Joden gaven Hem ten antwoord: “Niet om een goed werk stenigen wij U maar om een godslastering dat Gij, een mens, Uzelf tot God maakt.” 3434Jezus antwoordde hun: “Staat er niet in uw Wet geschreven: Ik heb gezegd: gij zijt goden? 35 Zij heeft hen tot wie het woord Gods gericht werd goden genoemd, en de Schrift heeft bindende kracht. 36Maar waarom beschuldigt ge Mij, die door de Vader geheiligd en in de wereld gezonden werd, van godslastering als Ik Mijzelf Gods Zoon noem? 37 Als Ik de werken van mijn Vader niet doe behoeft ge Mij niet te geloven, 38maar zo Ik ze wel doe gelooft dan die werken als ge Mij niet wilt geloven. Dan zult gij inzien en erkennen, dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader ben.” 39Toen probeerden zij opnieuw Hem te grijpen maar Hij stelde zich buiten hun bereik.

40Hij ging terug naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes aanvankelijk gedoopt had en bleef daar. 41Velen kwamen tot Hem, want ze zeiden: “Johannes heeft weliswaar geen enkel teken gedaan, maar alles wat hij over deze man zei, was waar.” 42En velen begonnen daar in Hem te geloven.