Johannes 19, 16-22. 26-30

16Toen leverde hij Hem aan hen uit om de kruisdood te ondergaan,

en zij namen Hem over.

17Zelf zijn kruis dragend trok Jezus de stad uit naar wat de Schedelplaats heet, in het Hebreeuws Golgota. 18Daar sloegen zij Hem aan het kruis, en met Hem nog twee anderen, aan elke kant een en Jezus in het midden. 19Pilatus had ook een opschrift laten maken en op het kruis doen aanbrengen. Het luidde: Jezus, de Nazoreeër, de koning van de Joden. 20Vele Joden lazen dit opschrift, want de plaats waar Jezus gekruisigd werd lag dicht bij de stad. Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks. 21De hogepriesters van de Joden nu zeiden tot Pilatus: “Ge moest er niet op zetten: ‘de koning van de Joden’ maar: ‘Hij heeft gezegd: Ik ben de koning van de Joden.’ ” 22Pilatus antwoordde: “Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.”

26Toen Jezus zijn moeder zag en naast haar de leerling die Hij liefhad zei Hij tot zijn moeder: “Vrouw, zie daar uw zoon.” 27Vervolgens zei Hij tot de leerling: “Zie daar uw moeder.” En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich in huis.

28Hierna, wetend dat nu alles was volbracht zei Jezus, opdat de Schrift vervuld zou worden: “Ik heb dorst.” 29Er stond daar een kruik vol zure wijn. Ze doopten er een spons in, staken die op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond. 30Toen Jezus van de zure wijn genomen had, zei Hij: “Het is volbracht.” Daarop boog Hij het hoofd en gaf de geest.