Johannes 20, 1-2.11-18

1Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena, vroeg in de morgen – het was nog donker – bij het graf en zag dat de steen van het graf was weggerold. 2Zij liep snel naar Simon Petrus en naar de andere, de door Jezus beminde leerling, en zei tot hen: “Ze hebben de Heer uit het graf genomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.”

11Maria stond buiten bij het graf te schreien, en al schreiend boog zij zich naar het graf toe 12en zag op de plaats waar Jezus’ lichaam gelegen had, twee in het wit geklede engelen zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde. 13Zij spraken haar aan: “Vrouw waarom schreit ge?” Zij antwoordde: “Zij hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.” 14Toen zij dit gezegd had keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zonder te weten dat het Jezus was. 15Jezus zei tot haar: “Vrouw, waarom schreit ge? Wie zoekt ge?” In de mening dat het de tuinman was vroeg zij: “Heer, mocht gij Hem hebben weggebracht zeg mij dan waar ge Hem hebt neergelegd zodat ik Hem kan weghalen.” 16Daarop zei Jezus tot haar: “Maria!” Zij keerde zich om en zei tot Hem in het Hebreeuws: “Rabboeni!” – wat leraar betekent. 17Toen sprak Jezus: “Houd Mij niet vast want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg hun: ‘Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.’ ” 18Maria Magdalena ging aan de leerlingen berichten dat zij de Heer gezien had, en wat Hij haar gezegd had.