Johannes 6, 24-35

24Toen de mensen bemerkten dat noch Jezus noch zijn leerlingen daar waren; gingen zij in de boten en voeren in de richting van Kafarnaüm op zoek naar Jezus.

25Zij vonden Hem aan de overkant van het meer en zeiden: “Rabbi, wanneer bent U hier gekomen?” 26Jezus nam het woord en zei: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Niet omdat gij tekenen gezien hebt zoekt ge Mij, maar omdat gij van de broden hebt gegeten tot uw honger was gestild. 27Werkt niet voor het voedsel dat vergaat maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven en dat de Mensenzoon u zal geven. Op Hem immers heeft de Vader, God zelf, zijn zegel gedrukt.” 28Daarop zeiden zij tot Hem: “Welke werken moeten wij voor God verrichten?” 29Jezus gaf hun ten antwoord: “Dit is het werk dat God u vraagt: te geloven in Degene die Hij gezonden heeft.” 30Zij zeiden tot Hem: “Wat voor teken doet Gij dan wel waardoor wij kunnen zien dat wij in U moeten geloven? Wat doet Gij eigenlijk? 31Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven staat: Brood uit de hemel gaf hij hun te eten.” 32Jezus hernam: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wat Mozes u gaf was niet het brood uit de hemel; het echte brood uit de hemel wordt u door mijn Vader gegeven; 33want het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld.” 34Zij zeiden tot Hem: “Heer, geef ons te allen tijde dat brood.”

35Jezus sprak tot hen: “Ik ben het brood des levens: wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen.”