Lucas 20, 27-40
27In die tijd kwamen er enigen van de Sadduceeën, die de verrijzenis loochenen bij Jezus met de vraag: 28“Meester, wij zien bij Mozes geschreven staan: Als iemand een getrouwde broer heeft die kinderloos sterft, dan moet zijn broer diens vrouw nemen om aan zijn broer een nageslacht te geven. 29Nu waren er eens zeven broers. De eerste trouwde en stierf kinderloos. 30De tweede 31en de derde namen de vrouw en op dezelfde manier stierven alle zeven zonder kinderen na te laten. 32Het laatste stierf ook de vrouw. 33Van wie van hen is zij nu bij de verrijzenis de vrouw? Alle zeven toch hebben haar tot vrouw gehad.”
34Jezus sprak tot hen: “De kinderen van deze wereld huwen en worden ten huwelijk gegeven, 35maar zij die waardig gekeurd zijn deel te krijgen aan de andere wereld en aan de verrijzenis uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven. 36Zij kunnen immers niet meer sterven omdat zij gelijk engelen zijn; en, als kinderen van de verrijzenis zijn zij kinderen van God. 37Dat de doden verrijzen, heeft ook Mozes aangeduid waar het gaat over de braamstruik, doordat hij de Heer noemt de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob. 38De Heer is toch geen God van doden maar van levenden want voor Hem zijn allen levend” 39Sommigen van de schriftgeleerden merkten op: “Meester dat hebt Gij goed gezegd.” 40Zij waagden het dan ook niet meer Hem nog maar iets te vragen.
“Copyright © 2021 National Council of Churches of Christ in the United States of America. Used by permission. All rights reserved worldwide.”