Marcus 14,12-16.22-26

12Op de eerste dag van het ongedesemde brood, de dag waarop men het paaslam slacht, zeiden zijn leerlingen tot Jezus: “Waar wilt Gij dat wij voorbereidselen gaan treffen zodat Gij het paasmaal kunt houden?” 13Hij zond daarop twee van zijn leerlingen uit met de opdracht: “Gaat naar de stad en daar zult ge een man tegenkomen die een kruik draagt; volgt hem 14en zegt aan de eigenaar van het huis waar hij binnengaat: De Meester laat vragen: Waar is de zaal voor Mij, waar Ik met mijn leerlingen het paasmaal kan houden? 15Hij zal u dan een grote bovenzaal laten zien met rustbedden en van al het nodige voorzien; maakt daar alles voor ons klaar.” 16De leerlingen vertrokken, gingen de stad binnen, vonden alles zoals Hij het hun gezegd had en maakten het paasmaal gereed.

22Onder de maaltijd nam Jezus brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun, met de woorden: “Neemt, dit is mijn Lichaam.” 23Daarna nam Hij de beker en na het spreken van het dankgebed reikte Hij hun die toe en zij dronken allen daaruit. 24En Hij sprak tot hen: “Dit is mijn Bloed van het Verbond, dat vergoten wordt voor velen. 25Voorwaar, Ik zeg u: Ik zal niet meer drinken van wat de wijnstok voortbrengt tot op de dag waarop Ik het, nieuw, zal drinken in het Koninkrijk van God.”

26Nadat zij de lofzang gezongen hadden gingen zij naar de Olijfberg.