Matteüs 10, 1-7

1Toen riep Jezus zijn twaalf leerlingen bij zich en gaf hun de macht om de onreine geesten uit te drijven en alle ziekten en kwalen te genezen. 2Dit zijn de namen van de twaalf apostelen als eerste: Simon, die Petrus wordt genoemd, met zijn broer Andreas; Jakobus, de zoon van Zebedeüs, met zijn broer Johannes; 3Filippus en Bartolomeüs, Tomas en Matteüs de tollenaar, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, 4Simon de IJveraar en Judas Iskariot, die Hem verraden heeft.

5Deze twaalf zond Jezus uit met de opdracht: “Begeeft u niet onder de heidenen en gaat niet binnen in een stad van de Samaritanen; 6gij moet veeleer gaan naar de verloren schapen van het huis van Israël. 7Verkondigt op uw tocht: Het Koninkrijk der hemelen is nabij.”,