Matteüs 18, 1-5.10.12-14

1In die tijd richtten de leerlingen tot Jezus de vraag: “Wie is nu wel de grootste in het Rijk der hemelen?” 2Hij riep een klein kind, zette het in hun midden 3en zei: “Voorwaar, Ik zeg u: als gij niet opnieuw wordt als de kleine kinderen, zult gij het Rijk der hemelen zeker niet binnengaan. 4Wie dus zichzelf gering acht zoals dit kind, is de grootste in het Rijk der hemelen. 5En wie in mijn Naam zulk een kind opneemt neemt Mij op.

10Hoedt u er voor een van deze kleinen te minachten, want Ik zeg u: zij hebben engelen in de hemel en deze aanschouwen voortdurend het aangezicht van mijn Vader die in de hemel is. 12Wat dunkt u? Wanneer een man honderd schapen heeft en één daarvan verdwaalt, zal hij dan niet de negenennegentig in de bergen alleen laten om op zoek te gaan naar het verdwaalde? 13En gelukt het hem dat te vinden, voorwaar Ik zeg u, dan zal hij over dat ene meer verheugd zijn dan over de negenennegentig die niet verdwaald waren. 14Zo ook wil uw hemelse Vader niet dat een van deze kleinen verloren gaat.”